Verrassing

1725 1009 Meestersinprojecten

Als bij toverslag slaat de stemming om. ‘Hij gaat omhoog!?’ roept iemand vertwijfeld. ‘Naar beneden!’ klinkt het. ‘Naar benééédeeen!’ met nog meer stemverheffing. ‘Het ligt echt niet aan mij hoor, kijk maar, ik raak hem niet eens aan!’ ‘Jullie doen het!’

Het zijn uitroepen tijdens één van mijn favoriete oefeningen van de meesterschapsleergang voor senior projectmanagers van het Ingenieursbureau Amsterdam. Je kunt het op je werk proberen met een meetlat van 1,5 meter, maar wacht er nog even mee tot na de coronacrisis. Deelnemers staan in 2 rijen tegenover elkaar aan de lat met de opdracht deze naar de grond te laten zakken, beginnend op schouderhoogte. De lat mag niet vastgepakt worden, maar moet gedragen worden op 2 uitgestrekte vingers van iedere hand. Iedere deelnemer heeft de opdracht contact met de lat te houden. Maar beseft niet dat, door de combinatie van de vele dragende vingers en het lage gewicht van de lat, je vingertoppen de lat nauwelijks voelen. Door toch voelbaar contact te zoeken wordt de opwaartse kracht groter dan nodig en beweegt de lat omhoog. En als de omhooggaande beweging eenmaal is ingezet wordt deze versterkt doordat iedereen meebeweegt om contact te houden.

De oefening laat je ervaren hoe problematisch de wisselwerking tussen het vormen van een idee en het waarmaken ervan is, in mijn ogen het wezen van het werken in projecten. Vooraf heb ik nog, geheel volgens één van de vele voorschriften uit projectmanagementhandboeken, doel en resultaat van de oefening in koeienletters op de muur geprojecteerd. Ik heb het bovendien nog een keer voor gedaan. Dit wekt de indruk dat een kind de was kan doen. Maar niets blijkt minder waar. Wat gebeurt er?

Een mogelijke verklaring voor dit verschijnsel tref ik aan in het boek ‘Te voet’ van Shane O’Mara. Het idee dat iedere deelnemer zich over de situatie heeft gevormd op basis van de voorinformatie komt niet overeen met de informatie die de zintuigen over de werkelijke situatie terugkoppelen. Hij spreekt over de cognitieve kaart in ons hoofd, oftewel het ruimtelijk besef, die zich in ons lichaam ontwikkeld door je in een fysieke ruimte te bewegen. Het bestaan van die cognitieve kaart, ook wel ruimtelijk besef genoemd, kun je makkelijk testen door je met je ogen dicht door je eigen huis te bewegen. De meesten onder ons kunnen dat feilloos.

In de hierboven beschreven oefening is het vormen van die cognitieve kaart extra lastig, omdat het hier niet gaat om het je inprenten van een fysieke, stabiele omgeving, maar om het leren kennen van een beweging, die je zelf ook nog eens samen met anderen veroorzaakt. Ook dat is weer iets wat ik als kenmerkend beschouw voor het werken in projecten. Het overwinnen van de verwarring gaat pas lukken als iedereen bereid is de eigen cognitieve kaart ter discussie te stellen en te werken aan een nieuwe door iedereen gedragen collectieve kaart. Dat heeft tijd nodig, maar die lijkt er niet te zijn. Deelnemers staan onder tijdsdruk. Binnen 5 minuten moet de lat geheel volgens de spelregels op de grond liggen. Doorgaan is het devies. Geen tijd te verliezen! Onbewust kiezen deelnemers voor doormodderen tegen beter weten in. Het onbewuste blijkt niet altijd slim, zoals Ab Oosterhuis in zijn boek ‘Het slimme onbewuste’ suggereert.  

Eén ding is duidelijk. Zolang iedereen zich in lastige situaties vasthoudt aan vooraf gevormde ideeën blijft het aanmodderen. Dan is de tijd gekomen om stil te durven staan bij wat er gebeurt. Paradoxaal genoeg brengt juist dat je verder. Verrassend? Eerder spannend! In het interview ‘Pionieren kun je leren’ , opgenomen in het boek ‘Projectmanager in Transitie’, kun je lezen over Marieke Dirks. Zij durft het bij TenneT in echte projecten.